-
1 wenden
wenden〈 haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:seine Aufmerksamkeit auf eine Sache wenden • zijn aandacht op iets vestigendie Gefahr von jemandem wenden • het gevaar van iemand afwenden2 viel Geld, Zeit an, auf eine Sache wenden • veel geld, tijd aan iets besteden♦voorbeelden:der Wind wendet sich • de wind draaitsich an jemanden wenden • zich (met een verzoek, vraag) tot iemand wendensich zu jemandem wenden • zich naar iemand toekerensich zum Bösen, Schlimmen wenden • (zich) verslechteren -
2 sich an jemanden wenden
sich an jemanden wendenzich (met een verzoek, vraag) tot iemand wenden -
3 angehen
angehen1 〈 figuurlijk〉opkomen, vechten, strijden2 (beginnen te) rotten, bederven♦voorbeelden:das mag noch angehen • dat kan er nog mee doorII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈haben/sein〉verzoeken, vragen♦voorbeelden:Probleme geschickt angehen • problemen handig aanpakken3 was mich angeht • wat mij aangaat, betreft -
4 jemanden mit einer Bitte angehen
jemanden mit einer Bitte angehenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden mit einer Bitte angehen
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский